Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet op de Watersnoodschade 1953

 

Artikel 13
1
Voor een onherstelbaar beschadigd gebouwd onroerend goed wordt de bijdrage gesteld op het bedrag van de goedgekeurde kosten van de bouw van een vervangend goed van dezelfde aard en grootte als het oorspronkelijke, met als maximum de goedgekeurde kosten van het vervangende, onder toepassing van een aftrek van een ten honderd 's jaars naar gelang van de ouderdom van het oorspronkelijke goed, doch nimmer meer dan 40 ten honderd, en vervolgens van het bedrag, hetwelk overeenkomt met de bouwtechnische waarde van de restanten ten tijde van de bouw.
2
Op verzoek van de rechthebbende wordt voor één woning en één bedrijfspand, dan wel voor één ander gebouwd onroerend goed, te zijner keuze, de in lid 1 genoemde aftrek gehalveerd. Voor elk van de beide eerstgenoemde categorieën van objecten kan slechts eenmaal, hetzij ingevolge het bepaalde in de vorige zin, hetzij ingevolge het bepaalde in artikel 12, lid 3, een verzoek worden ingewilligd.
3
De bijdrage voor een onherstelbaar beschadigde woning, waarvan de inhoud groter was dan 750 m3, wordt gesteld op de met inachtneming van het bepaalde in de overige leden berekende bijdrage voor een woning met een inhoud van ten hoogste 750 m3.
4
Indien de bouwverordening, welke op 31 Januari 1953 van kracht was, de bouw verbiedt van een woning van gelijke grootte als de onherstelbaar beschadigde woning, wordt bij de vaststelling van de bijdrage rekening gehouden met de bouw van een woning met de geoorloofde minimuminhoud.
5
Voor de toepassing van artikel 12 en van de vorige leden geldt een woning of een bedrijfspand als een afzonderlijk gebouwd onroerend goed.
6
Voor de toepassing van artikel 12 en van de vorige leden wordt verstaan onder woning: een pand, een gedeelte van een pand of een geheel van panden, bestemd voor bewoning door één gezin. In de genoemde bepalingen wordt verstaan onder bedrijfspand: een pand, een gedeelte van een pand of een geheel van panden, dienende voor de uitoefening van een bedrijf of van een zelfstandig beroep.
7
Indien verbouwingen de toestand van het pand ingrijpend hebben gewijzigd en indien de aftrek volgens de voorgaande leden meer dan 20 ten honderd zou bedragen, wordt op verzoek van de rechthebbende voor de berekening van de in de leden 1 en 2 bedoelde aftrek als het jaar van stichting een later jaar aangenomen.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •